Tools voor teleleren

door Hans Roes


HTML versie van een boekbespreking die in Mnet Magazine nr. 12, 25 juni 1999, werd gepubliceerd. Ook verschenen in Kubit, 6(3), mei - juni 1999.


Binnen het Nederlands hoger onderwijs groeit de belangstelling voor de toepassing van ICT in het onderwijs snel. Sommige instellingen zijn bezig zelf software te ontwikkelen om deze ontwikkeling te faciliteren, zoals de Open Universiteit (ELON) en de Universiteit Twente (TeleTop). Tegelijkertijd is er sprake van een groeiend aanbod van tools op de markt die behoorlijk uiteenlopen qua functionaliteit en prijs. Om onderwijsmanagers een handreiking te geven bij het maken van een keuze voor dit soort pakketten is er onlangs een boekje uitgegeven door SURF, de leverancier van netwerkdiensten voor het Nederlands hoger onderwijs.

Joke Droste van het Bossche CINOP leidde het onderzoek en schreef het verslag. Het munt vooral uit in het duidelijk maken van wat onder een `teleleerplatform' (tlp) dient te worden verstaan, en in het geven van richtlijnen voor het maken van keuzen aan het management van WO / HBO instellingen. Een keuze die niet voor iedere instelling hetzelfde uit zal vallen, gegeven de verschillende soorten onderwijs en ambitieniveaus. In de definitie van een tlp legt Droste de nadruk op drie verschillende aspecten. Het geheel van technische voorzieningen dient de interactie te faciliteren tussen drie processen: het leren, de communicatie die daarbij komt kijken, en de organisatie rondom het leren. Voor de verschillende gebruikersgroepen - management, ontwikkelaars, docenten en studenten, beheer en administratie - worden criteria gegeven die van belang zijn bij het beoordelen van een tlp voor de eigen situatie.

Flexibele tele-opleidingen

Wat betreft mogelijke situaties onderscheidt Droste er weer drie. In de eerste is er sprake van een beperkte flexibilisering van het onderwijs met behulp van ICT, van een tlp wordt dan vooral een aanvullende functionaliteit verwacht, een eerste stap naar een modernere onderwijsomgeving. In het tweede scenario - gedeeltelijke flexibilisering - worden bepaalde gedeelten van het curriculum al geheel plaats- en tijdonafhankelijk aangeboden. In het derde scenario is er sprake van volledige flexibilisering naar tijd en plaats en mag gesproken worden van virtuele opleidingen. Doorgaans richten deze laatsten zich op nieuwe markten en nieuwe typen studenten waarbij het nog meer van belang wordt om op verschillende leerstijlen en achtergronden in te spelen. In ieder van de genoemde situaties is er sprake van een andere mix van leermiddelen en -vormen en worden er andere eisen aan het tlp gesteld. Het zal duidelijk zijn dat de Nederlandse situatie zich voornamelijk op de eerste twee scenario's richt, met wellicht de OU en het postinitieel onderwijs als kandidaten voor volledig flexibele tele-opleidingen.

Uit een eerste inventarisatie komen 19 tlp's naar voren, waarvan er na een oppervlakkige screening meteen 9 afvallen omdat er nog geen te testen beta-versies van bestaan. De overblijvende tien worden globaal getest en nog vijf systemen vallen af, voornamelijk omdat ze niet alle drie genoemde aspecten (leerstof, communicatie, organisatie) in de volle breedte ondersteunen. De vijf overgebleven pakketten - WebCT, TopClass, Oracle Online Learning Application, Lotus Learning Space en Virtual Campus zijn onderworpen aan een dieptetest op meer dan 70 criteria. Opvallend is dat vier van de genoemde pakketten zich niet aan in ontwikkeling zijnde standaards als AICC en IMS houden. Helaas legt Droste nergens uit wat daarmee bedoeld wordt. IMS is een initiatief uit de Amerikaans universitaire wereld dat gericht is op het platformonfhankelijk lokaliseren van materiaal en het ondersteunen van de samenwerking in leerprocessen. AICC, afkomstig van Boeing en Airbus, doet hetzelfde en geeft ook standaarden voor het bijhouden van de voortgang. In wezen beschermen de standaarden de investering in opgeslagen materiaal waardoor de overgang van het ene systeem naar het andere relatief pijnloos zou moeten verlopen, de werkelijkheid wil wel eens weerbarstiger zijn. Maar toch niet onbelangrijk in een markt die nog zo in ontwikkeling is. Ook de mogelijkheden tot koppeling met bestaande student-informatie systemen is niet onbelangrijk, zeker waar het om grotere aantallen studenten gaat.

Zoals aangekondigd geeft Droste geen afgeronde conclusie maar wel een globale richting. WebCT en TopClass worden met name geschikt bevonden in het eerste scenario waarbij tlp's vooral een aanvullende rol spelen. Learning Space en Oracle's OLA lijken meer geschikt voor de fase waarin er sprake is van gedeeltelijke vervanging, terwijl Virtual Campus vooral geschikt wordt geacht voor volledig virtuele opleidingen. Het zal geen verrassing zijn dat de prijzen per fase behoorlijk oplopen.

Advies TU Delft

Vrijwel tegelijkertijd met het SURF advies, verscheen bij Delft University Press een vergelijkbaar advies, maar dan toegespitst op de specifieke situatie van de TUD. In dit boekje worden 6 pakketten beschreven via een meer impressionistische methode, die echter een betere kijk geeft op wat een pakket kan en niet kan. Drie daarvan (Learning Space, WebCT en TopClass) zaten ook in de dieptetest van Droste, twee (Virtual University, FirstClass) hebben die dieptetest niet gehaald, terwijl de zesde een vreemde eend in de bijt is, BSCW. Basic Support for Cooperative Work is vooral een Web-based groupware tool die wellicht in projectonderwijs zijn diensten kan bewijzen, maar toch zeker niet als een digitale leeromgeving, de term die van Os hanteert, kan worden beschouwd. Groot voordeel van BSCW is dat de software vrij beschikbaar is - en bijzonder prettig werkt.

Bij van Os weinig aandacht voor standaarden, hij heeft vooral docenten op het oog die op zoek zijn naar een tool om hun onderwijs mee te flexibiliseren, en nauwelijks aandacht voor cursus-overstijgende aspecten. Overigens een situatie die overeenkomt met de eerste fase van Droste. En ook niet zo gek nu het onderwerp nog maar net begint te leven bij de bestuurders in het hoger onderwijsveld. Zijn advies luidt dan ook recht toe recht aan: WebCT biedt de beste mogelijkheden tegen de laagste prijs.

Snel achterhaald

Opmerkelijk is dat beide boekjes inmiddels gedeeltelijk zijn achterhaald. Oracle's Online Learning Application is voorlopig uit de markt gehaald, blijkens een uitspraak van Droste in SURF Cahier van juni 1999. Het Delftse advies werd toegezonden met een begeleidend schrijven dat men daar het advies inmiddels heeft herzien en een nieuw product aanraadt, Blackboard. Dit zou vergelijkbare mogelijkheden bieden als WebCT, maar een betere aansluiting bij standaards garanderen. Het geeft maar weer eens aan hoe snel de ontwikkelingen gaan op ICT-gebied. Vanuit dat oogpunt zal de uiterste houdbaarheidsdatum van het boekje van Droste zeker verder in de toekomst liggen dan die van van Os' advies. Droste's methode kan immers ook goed op - ongetwijfeld - nieuw te verschijnen tools worden toegepast. Niettemin komen beide adviezen als geroepen op dit moment en vullen ze elkaar eerder aan dan dat ze elkaar overlappen.

  • Joke Droste, Advies keuze teleleerplatform 1999, SURF Educatie<F>, CINOP, 1999
  • A.M.C. van Os, Software voor de ontwikkeling van een digitale leeromgeving, Delft University Press, 1999
  • Een teleleerplatform als een auto, SURF Cahier, juni 1999
  • IMS: www.imsproject.com
  • AICC: www.aicc.org
  • Blackboard: www.blackboard.com